Gerard Walschap schrijft sprankelende zinnen. Zijn taal is oud maar blijft lentefris. En hij kijkt met een ironische en schalkse blik.

De korte roman ‘Het kind’ verschijnt in 1939, niet lang nadat Walschap zijn bekende boeken ‘Celibaat’ en ‘Een mens van goede wil’ heeft geschreven. Ondertussen staan de eerste schetsten van ‘Houtekiet’, zijn meesterwerk, op papier. 

Het kind, dat is Henriken. Hij wordt opgevoed door twee brave dorpsmensen, Mans en Dolfken. Maar Henriken trekt naar Brussel en groeit uit tot een ongeremd libertijns vrijdenker. Kan zijn goede vriend en priester E.H. Bernard hem terugbrengen tot de ene Waarheid? Wie heeft hier het grote gelijk? Of zoals Walschap schrijft: ”Luister eens, weleerwaarde Heer, omdat ge twee trimesters dien toog draagt, meent ge te mogen vaderen. Denkt ge dat ik op mijn knieën ga zitten en uwen ring kussen?”

Onze grootouders horen de waarheid van mijnheer pastoor galmen in de kerk. Vandaag klinken onze alternatieve waarheden in de de echokamers op het internet. “Waarom is het uwe genade en het mijne zonde?”

Drie acteurs lezen ‘Het kind’, luidop. Drie alwetende en onbetrouwbare vertellers: Dirk Couvent, Piet Mussche en Koen Kerckhofs. Met pijnlijke vingers schrappen ze alinea’s en volzinnen om uiteindelijk honderd minuten parels over te houden. Ze herschrijven niets. Want we zijn niet waardig dat Walschap tot ons komt om dan zijn schone woorden te verdraaien.

De drie lezen Walschap waar Walschap het meest tot zijn recht komt: in de bibliotheek. Met nadien een ferme pint in het Colibrant café.

“Onder de zon der trouwe echtelijke liefde worden wij allen, geboren helden en wereldhervormers. De groote daden onzes levens zijn en blijven een dozijn jeugdanekdoten.”